De gedragstherapie, actueel vaak ook benoemd als cognitieve gedragstherapie, steunt op gegevens uit de experimentele psychologie en effectonderzoek bij het toepassen van leerprincipes in de psychotherapeutische praktijk.
Gedragstherapie is een psychologische behandelmethode die er vanuit gaat dat hoe we denken, voelen en handelen grotendeels gebaseerd is op onze leergeschiedenis. Binnen de gedragstherapie wordt “gedrag” gezien als het totale complex van interacties met de omgeving waarin cognities, emoties en handelingen een rol spelen. Specifieke klachten of probleemgedragingen worden dan gezien als een respons op bepaalde interne of externe stimuli. Daarbij wordt rekening gehouden met inhiberende en faciliterende factoren, met de ervaring, het denken, maar ook met de consequenties van de klachten en de functie die de klachten of gedragspatronen kunnen hebben in de leefwereld van de cliënt. Observeerbaar gedrag wordt gebruikt als aanknopingspunt om inwendige processen, zoals denkschema’s en emoties, die terug te voeren zijn tot de vroegere ervaringswereld van de cliënt, te beïnvloeden.
Kort samengevat komt cognitieve gedragstherapie er op neer dat er een betere communicatie moet komen tussen de partners.
Met cognitieve gedragstherapie leert u om anders te denken over situaties die u moeilijk vindt. U leert er ook anders mee omgaan. Cognitieve gedragstherapie is momenteel de meest toegepaste behandelvorm voor een breed scala aan psychische problemen, inclusief verschillende seksuele disfuncties. De verspreiding van deze therapievorm is vooral te danken aan het feit dat de werkzaamheid ervan door wetenschappelijk onderzoek wordt ondersteund. Dat sluit heel goed aan bij de huidige ontwikkeling in de somatische en geestelijke gezondheidszorg om hulpverlening steeds beter te onderbouwen en zo veel mogelijk 'evidence-based' te maken. Cognitieve therapie is gebaseerd op het idee dat disfunctionele denkpatronen verantwoordelijk zijn voor het ontstaan en in stand houden van klachten. Deze overtuigingen zijn de informatieverwerking gaan overheersen en leiden tot een eenzijdige selectie en vervormde interpretatie van informatie, met als gevolg extreme emoties en gedragingen.
Van een evidence-based behandeling is bekend dat deze goed werkt bij het type probleem waarvoor de behandeling wordt toegepast en dat er zo min mogelijk risico's of negatieve bijwerkingen aan verbonden zijn. Veel technieken in de cognitieve gedragstherapie zijn ontwikkeld op basis van wetenschappelijk onderzoek naar de processen die deze psychische problemen veroorzaken en in stand houden. De behandeling wordt daarmee zo goed mogelijk toegesneden op de problemen. De cognitieve gedragstherapie past in een wetenschapstraditie waarin een behandeling aan strenge toetsingen wordt onderworpen. Een therapie wordt daarin ook pas als waardevol beschouwd als die ook echt blijkt te werken voor het probleem waarbij zij wordt ingezet. Men waardeert in deze traditie een therapie niet omdat het theoretisch verhaal erbij zo leuk lijkt of omdat de therapeut het wel fijn vindt om op deze manier te werken. Als blijkt dat behandelvormen, of onderdelen ervan, niet effectief zijn worden ze vervangen door andere en opnieuw uitgetest. Voor een groot aantal psychische stoornissen en problemen is inmiddels vast komen te staan dat de cognitief-gedragstherapeutische aanpak superieur is aan andere therapiemethoden, zowel psychologische als medicamenteuze.
Hoe werkt cognitieve gedragstherapie? De therapeut praat met u over uw gedachten, uw gevoelens en uw gedrag. Wat vindt u moeilijke situaties? Hoe gedraagt u zich dan? Wat voelt u? En wat denkt u daar precies bij?
Samen met de therapeut kijkt u of uw gedachten wel kloppen met de werkelijkheid. Misschien zijn uw gedachten veel te negatief, en is het verstandiger om ze te veranderen in positieve gedachten.
U kijkt ook naar uw gedrag. Hoe zou u zich willen gedragen in situaties die u lastig vindt? Dat gaat u oefenen, met de therapeut, maar ook thuis, in uw dagelijks leven. U krijgt dus opdrachten mee.
Het gedragstherapie-element (in cognitieve gedragstherapie)
Cognitieve gedragstherapie is samengesteld uit cognitieve technieken en gedragstherapie. De gedragstherapie is het deel van deze benadering die het eerste werd ontwikkeld, al vanaf het begin van de twintigste eeuw. De therapie ontleent haar methoden aan de leerpsychologie. In de leerpsychologie worden de wetmatigheden onderzocht die een rol spelen bij het aan- en afleren van gedrag. Gedrag wordt daarbij breed opgevat. Het omvat 'motorisch' gedrag zoals lopen, fietsen en praten, maar ook de fysiologische reacties van het lichaam, zoals de ademhaling, de hartslag en de peristaltiek van de darmen, en uiteraard ook de reacties van de geslachtsdelen op seksuele prikkeling. Onder seksueel gedrag vallen volgens dit model dus zowel het zoeken van intiem contact met de partner en de handelingen die iemand verricht bij masturberen, maar ook de erectie bij de man en vaginale lubricatie bij de vrouw.
De sekstherapie volgens het model van Masters en Johnson ('sensate focus'-therapie zie andere therapievormen), wordt beschouwd als een groep gedragstherapeutische interventies. Dit is vanwege de nadruk die in sekstherapie gelegd wordt op het leerproces, op het uitvoeren van huiswerkopdrachten in de thuissituatie en op het geven van positieve bekrachtiging door de partners aan elkaar.
Faalangst is een bekend verschijnsel bij mannen en vrouwen met seksuele disfuncties. Het verminderen van deze faalangst kan leiden tot verbetering van het seksueel functioneren. De gedragstherapie omvat een aantal technieken om vermindering van angst te bereiken. Een van deze technieken is systematische desensitisatie. Deze techniek kan worden toegepast bij erectieproblemen. Bij systematische desensitisatie wordt de angst lager doordat men de angstverhogende prikkel combineert met een prikkel die een reactie oproept die de angst tegenwerkt. Dat kan bijvoorbeeld een ontspanningsoefening zijn of het luisteren naar rustgevende muziek. Je wordt dan meer ontspannen, zelfs terwijl je de seksuele prikkel waarneemt, die anders angst oproept.
Dit gecombineerd aanbieden van angst- en 'tegen-angst'prikkels kan meerdere keren achter elkaar gebeuren. Dit gebeurt meermalen binnen een en dezelfde therapiezitting, en ook in een aantal achtereenvolgende zittingen. Daarbij wordt vaak een geleidelijke opbouw in moeilijkheid gehanteerd. De gevreesde situatie (bijv.: seksueel contact hebben zonder dat een erectie optreedt) wordt in een aantal stappen verdeeld (bijv.: de eerste keren alleen bloot bij elkaar liggen en elkaar strelen zonder de geslachtsdelen aan te raken, terwijl er geen gemeenschap plaats mag vinden; de keren daarna bij elkaar liggen waarbij de partner de penis stimuleert, maar nog steeds zonder dat er gemeenschap plaats mag vinden, enz.).
De eerste stappen roepen relatief lage angst op, waardoor de ontspanningsoefening of de muziek een overheersend effect kan hebben. Als de eerste stap minder angst oproept na een aantal keren oefenen, wordt de volgende stap geprobeerd. Die roept dan intussen minder angst op dan voordat met de eerste stap was geoefend. Zo kan met steeds moeilijker wordende situaties en seksuele prikkels worden geoefend totdat het doel (meestal het volhouden van een erectie tot geslachtsgemeenschap mogelijk is, eventueel inclusief klaarkomen en zaadlozing) bereikt is.
Een andere gedragstherapeutische methode om angst te verminderen is exposure-therapie. Exposure (blootstelling) is een techniek die gebruikmaakt van het verschijnsel van uitdoving van aangeleerde angst. Dat is een veelbestudeerd fenomeen in de leerpsychologie. Bij angstproblemen treedt de angst op bij het waarnemen van een bepaalde prikkel, die objectief gezien niet echt gevaarlijk is. De angstige persoon is echter sterk geneigd om de angstverwekkende situatie te vermijden, of wil er zo snel mogelijk aan ontsnappen wanneer vermijding niet mogelijk is. Dit vermijdingsgedrag wordt dan 'beloond' ('bekrachtigd') doordat vermijding ervoor zorgt dat de angst niet optreedt.
Ontsnappingsgedrag wordt eveneens beloond doordat de angst na het ontsnappen snel wegzakt. Vermijdings- en ontsnappingsgedrag zijn echter uiteindelijk vaak lastig in de praktijk. Je mogelijkheden om te kiezen uit verschillende alternatieven nemen er namelijk door af, omdat je bepaalde situaties of handelingen moet zien te vermijden. Op seksueel gebied leidt faalangst tot vermindering van opwinding en tot meer gespannen worden, onder andere in het bekkenbodemgebied. De angst dooft daarentegen uit (de angst wordt langzaam steeds minder sterk) wanneer de angstige persoon de angstprikkel niet vermijdt maar zichzelf juist aan die angstwekkende situatie blootstelt. Door lang genoeg in deze situatie te blijven zonder te vermijden of te ontsnappen wordt de angstreactie die in het begin heel sterk opkomt geleidelijk zwakker. De angstige persoon kan zo een nieuw leerproces doormaken. In plaats van het vermijdingsgedrag wordt nu het toenaderingsgedrag (het zichzelf blootstellen aan de beangstigende situatie) beloond door het verminderen van de angst. Het toenaderingsgedrag zal daardoor langzaam maar zeker sterker worden.
Dit principe wordt bijvoorbeeld toegepast in de gedragstherapeutische benadering van primair vaginisme. Een vrouw die vaginistisch reageert, wordt angstig en gespannen bij het naderen van de penis. Ze weert penetratie af. Ze vermijdt vaak elke handeling die penetratie of een poging daartoe kan aankondigen. De angst voor de penetratie, of voor de pijn die erbij kan horen, zakt telkens weg als de penetratiepoging wordt gestaakt ('ontsnapping'), of als het afwerende gedrag voorkomt ('vermijding') dat de partner een toenaderingspoging doet. Datzelfde leerproces kan ook plaats hebben rondom het zelf aanrakenvan de vagina, zelf met een vinger naar binnen gaan in de vagina, het inbrengen van een tampon, of het toelaten van inwendig vaginaal onderzoek bij een arts. Vermijdingsgedrag in deze situaties wordt sterker omdat het gevolgd wordt door het lager worden van de angst. Zo kan het uiteindelijk voorkómen dat de vrouw iedere vorm van benadering van haar vagina vermijdt of snel beëindigt en zo voorkomt dat ze al te angstig wordt.
In de exposure-behandeling wordt het aanraken en penetreren van de vagina niet langer vermeden maar juist opgezocht. Onder begeleiding van een arts of een vrouwelijke seksuoloog (!) oefent de vrouw als eerste stap met het aanraken van haar vagina met haar eigen hand. Deze opdrachten worden meestal thuis uitgeoefend. Daarna gaat ze verder met het naar binnen brengen in haar vagina van een voorwerp. Dat kan een eigen vinger zijn, maar ook een kunststof staafje (ook wel 'pelotte' genoemd) of een ander glad voorwerp met een vergelijkbare vorm. Soms moet de angst langere tijd volgehouden en verdragen worden voor deze begint te verminderen. Het kan zijn dat het zakken van de angst gepaard gaat met vermindering van de spierspanning van de vaginale kringspier en de andere spieren van de bekkenbodem. Dat is echter niet zonder meer een voorwaarde om te kunnen penetreren. Ook als er behoorlijke angst bestaat kan het sommige vrouwen toch lukken om een vinger in te brengen. Het komt namelijk nogal eens voor dat de angst pas zakt nadat het gelukt is om te penetreren, terwijl die angst vooraf niet minder wilde worden. Als het tijdens de exposure-sessie lukt om een klein voorwerp in te brengen, stimuleert de therapeut of arts de vrouw om daarna door te gaan met een grotere pelotte, of met twee vingers, en later met drie vingers.
De vrouw kan zo de ervaring opdoen dat het lukt om voorwerpen vaginaal in te brengen die ten minste het formaat van de stijve penis hebben. De partner kan bij deze behandelsessies aanwezig zijn en kan er zelfs een actieve rol in spelen door contact te houden met zijn partner en haar verbaal of fysiek te ondersteunen.
Het cognitieve element (in cognitieve gedragstherapie)
Onder cognities verstaan we de bewuste en onbewuste gedachten. De laatste tientallen jaren is de gedragstherapie uitgebreid met behandel- technieken die zich richten op de cognities die mensen bij seksueel functioneren hebben. Voorheen, en dan hebben we het grofweg over de eerste helft van de twintigste eeuw, werd dit cognitieve proces in de leerpsychologie en de gedragstherapie beschouwd als een ondoordringbare 'black box'. Men wist niet wat zich in die zwarte doos precies afspeelde en het kon in die tijd ook nog niet zo goed onderzocht worden. In latere jaren bleek echter dat de cognities en het functioneren van de hersenen tijdens het denkproces wel te onderzoeken zijn.
In de cognitieve gedragstherapie bij seksuele problemen wordt de verwerking van seksuele informatie onder de loep genomen. Zoals eerder gezegd, is het informatieverwerkingsproces dat seksuele opwinding oproept afhankelijk van de hoeveelheid aandacht die je beschikbaar hebt. Je kunt niet verwachten dat je in je hoofd tien dingen tegelijk kunt doen en toch nog lichamelijk opgewonden kunt blijven. Opwinding vraagt aandacht. Allerlei gedachten die in het hoofd van mensen met seksuele moeilijkheden ook tijdens het seksuele spel actief zijn - meestal overigens niet vrijwillig - slurpen de noodzakelijke aandachtscapaciteit op. De zorgen die de persoon zich maakt over zijn of haar seksuele prestatie zijn daarom ook een 'self-fullfilling prophecy'. Juist omdat je je zorgen maakt dat het zal misgaan met je seksuele opwinding, gaat het mis. Afleiding en negatief denken spelen niet alleen een rol bij seksuele opwindingsproblemen, maar ook bij een gebrek aan zin in seks, moeite met het krijgen van een orgasme en vaak ook bij pijn tijdens seks. Immers, deze andere seksuele moeilijkheden hebben allemaal meer of minder te maken met (gebrek aan) opwinding. Opwinding is een kernproces bij de meeste problemen op seksueel gebied.
Als je een opwindingsprobleem wilt oplossen is het dus noodzakelijk om je zorgen weg te nemen. Je hoofd moet leeg worden gemaakt opdat het seksuele prikkels kan verwerken. Maar hoe kun je zorgen wegnemen, je negatieve denken veranderen? Als je al een tijdlang last hebt van een seksueel probleem kunnen zorgen om seks, zorgen om je partner, om de toekomst van je relatie, en allerlei andere negatieve gedachten rondom seksualiteit behoorlijk hardnekkig zijn. Dergelijke gedachten kunnen heel vanzelfsprekend gaan lijken. Het lijkt vaak zo natuurlijk al mijlenver van tevoren aan te zien komen dat het weer fout zal lopen, te denken datje toch geen invloed kunt uitoefenen op hoe je je voelt, of op hoe je lichaam zal reageren als je gaat vrijen. Dergelijke gedachten kun je als heel erg 'eigen' ervaren. Het kan moeilijk zijn om je voor te stellen datje die gedachten ook los zou kunnen laten en datje meer onbevangen zou kunnen staan tegenover een seksuele ontmoeting met je partner of met je zelf.
Met behulp van cognitieve therapie kun je echter in veel gevallen het denkproces wel degelijk stoppen en bijsturen.
Cognitieve therapie kan in de vorm van gesprekstherapie met een cognitief therapeut of in de vorm van zelfhulp. Een therapeut zal beginnen met uitleggen hoe cognitieve therapie te werk gaat. Omdat emotionele problemen (inclusief seksuele problemen) vaak gepaard gaan met hardnekkige negatieve gedachten, richt cognitieve therapie zichop het veranderen van de gedachten die daar de hoofdrol in spelen. Door nieuwe, gezondere gedachten te bedenken en die actief toe te passen vermindert het negatieve gevoel. Je kunt dan weer meer genieten van seksueel contact en er komt meer 'ruimte in je hoofd' voor seksuele prikkels en de verwerking daarvan.
Een behandeling met cognitieve gedragstherapie duurt meestal een half tot anderhalf jaar. U hebt dan één keer per week of per twee weken therapie.
Cognitieve gedragstherapie is ook te volgen via internet.
Er is veel onderzoek gedaan naar cognitieve gedragstherapie. Het helpt bij veel psychische problemen. Cognitieve gedragstherapie is geschikt voor kinderen vanaf acht jaar.
Cognitieve gedragstherapie is een vorm van gedragstherapie. Voor meer informatie over cognitieve gedragstherapie kunt u terecht bij de Vereniging voor Gedragstherapie en Cognitieve Therapie.
Bronnen en copyrights voor oorspronkelijke teksten :
http://www.condoomdokter.com/
http://www.kennisring.nl/smartsite.dws?id=88539